zaterdag 22 maart 2008

Racisme & Beeldvorming deel 9





In deel 1.1 werd een korte schets gegeven van het ontstaan van de Israëlische natie. We hebben gezien dat het ontstaan van Israël te danken is aan militaire acties en internationale steun na de holocaust. 850 000 Palestijnen zijn op de vlucht na 1948. In 1967 bezet Israël de Westover en Gaza, anno 2001 bezet Israël deze gebieden en de Palestijnse bevolking nog steeds. Tevens wordt de creatie van de Bantustans toegelicht en de politieke krachten achter het opstellen en implementeren van de apartheidspolitiek.


Deel 1.2 schetste de belangrijkste pijlers waarrond het Israëlisch discours opgebouwd is. We hebben de constante en door de overheid beïnvloedde associatie tussen de Palestijn en terrorisme gezien. Het concept van de Israëlische veiligheid en het gebruik van de slachtofferrol zijn cruciaal in het discours ter verdediging van de joodse acties.


Deel 1.3 behandelt het onderzoek naar de gehanteerde beelden, het hoe, waarom, wanneer … We hebben gezien dat de Israëlische veiligheidspolitiek gestaafd is op de creatie van een ‘us’ en een ‘them’. Israël ziet zichzelf als een westerse, democratische, joodse natie op zoek naar vrede in een vijandige Arabische omgeving. De Palestijn wordt gemarginaliseerd en getypeerd als een gewelddadige, ‘irrationele’ en ‘terroristische’ moslim. Het Palestijnse geweld wordt gecategoriseerd als gruwelijk, barbaars, wijdverspreid in tijd, plaats en aantal. Het Israëlisch geweld wordt gecategoriseerd als vergeldingsacties die een onderdeel vormen van de veiligheidspolitiek. Zo worden de acties van Israël legitieme acties uit zelfverdediging. De Palestijnen worden in dit discours verantwoordelijk geacht voor de constante dreiging op Israël. We hebben gezien dat Israël gebruik maakt van een propagandamachine om het discours te handhaven. Om het discours te kunnen controleren, wordt gebruik gemaakt van misleiding, “low-key” rapporteren, et cetera.
De controle over het internationale discours is van cruciaal belang voor Israël en in het bijzonder de controle over de media in de V.S. want Israël is afhankelijk van V.S. -steun, daarom is het van cruciaal belang dat de media in de V.S. een pro-Israëlisch beeld schept.


In deel 2.1 gingen we op zoek naar de ideologische fundamenten die aan de basis liggen voor de creatie van de Israëlische natie en de nationale identiteit. Het zionisme en het jodendom zijn de centrale ideologische fundamenten voor de creatie van een nationaal joods ‘ons’. Israël is ‘het land van de joden’ en moet ‘een veilige haven zijn voor alle joden in de wereld’. Ook hier zien we dat in Israël het ‘ons’ wordt geconstrueerd in directe oppositie met de aanwezigheid van de ‘ander’: de ‘Arabier’. De veiligheidspolitiek van de natie Israël wordt gestaafd op deze dichotomisering. We zien dat in dit discours de veiligheid van de joodse burgers belangrijker is dan de veiligheid van de Palestijnen.


In deel 2.3 vloeide alles samen en hadden we het nogmaals over het discours in relatie met ideologie. We kwamen tot de conclusie dat het ultra-nationalistisch zionisme inherent racistisch is. Dit zionisme is cruciaal in de creatie van een ‘us’ and ‘them’. Een tweede vaststelling is de koloniale connectie tussen Israël en de V.S.
Samenvattend kunnen we stellen dat Israël een koloniale natie is die anno 2001 nog steeds onrechtmatig de Palestijnse gebieden bezet. Dit is enkel mogelijk doordat het Israëlisch discours mede gepromoot wordt door de V.S. en anderzijds door de militaire alliantie tussen Israël en de V.S.


In de V.S. lijkt de media opvallend pro-Israël: elk feit dat Israël in een slecht daglicht zou stellen is opmerkelijk afwezig. De Israëlische verslaggeving maakt gebruik van misleiding, “low-key”rapporteren, … om de zelfperceptie te kunnen handhaven. Het discours creëert zo een superieur, westers, democratisch, joods ‘ons’ tegenover de terroristisch, fundamentalistische, barbaarse ‘ander.’


Israël lijkt steeds tevergeefs op zoek te zijn naar een partner om ‘vrede’ te realiseren. De Palestijnen willen zogezegd geen ‘vrede’ omdat ze ‘inherent gewelddadig’ zouden zijn. De Palestijnse demonstraties worden in dit discours dan ook gecategoriseerd als gewelddadige rellen gevoed door irrationaliteit. Dit ‘geweld’ wordt op zijn beurt gecategoriseerd als gruwelijk, barbaars, …


Het Israëlisch geweld wordt gecategoriseerd in directe oppositie met het geweld waarmee de ‘ander’ geassoc eerd wordt. Het Israëlisch geweld zou strategisch bepaald zijn, onder leiding staan van de ‘regering’ en dus rationeel en anti–terroristisch zijn.

Dit discours wordt gebruikt om internationale steun te verwerven voor het behoud van de joodse natie en om internationale kritiek op de Israëlische bezetting af te wenden. Het discours portretteert Israël als een westerse, democratische natie op zoek naar vrede in een ‘vijandige’ Arabische omgeving. Volgens deze mythe zijn de Palestijnen Israël’s ergste vijanden die een constante dreiging zouden vormen op het voortbestaan van Israël. Dit alsof de militaire alliantie tussen de V.S. en Israël werkelijk bedreigd zou worden door met stenen gooiende jongeren die protesteren tegen hun jarenlange bezetting.


Anno 2001 is de kleine David een Palestijn maar deze keer is hij machteloos tegen de Israëlische Goliath, bewapend met tanks, gepantserde voertuigen, “helicopter gunships” en een illegaal nucleair arsenaal.

Racisme & Beeldvorming deel 8 (Wordt vervolgd)





We hebben gezien dat de joden zich gegroepeerd hebben via de zionistische ideologie tot een ‘volk’ die een natie nodig heeft om hun identiteit te kunnen bewaren. Mede door de gruwelen van de holocaust, intensief lobbyen en een terroristisch offensief werd de (helft van de) zionistische droom in 1948 werkelijkheid. Na 1967 had Israël ook de andere helft van het land bezet. Officieel wordt dit land nooit geannexeerd maar aan Jordanië overgedragen. In werkelijkheid heeft Israël vanaf 1967 zijn ‘veiligheidspolitiek’ toegepast op de Palestijnse gebieden.


Dit houdt de cantonizering in van de gebieden, het inperken van de bewegingsvrijheid van de Palestijnen, het gebruiken van de Palestijnen als goedkope arbeidskrachten en het controleren van de watertoevoer. De Palestijnen bezitten geen soevereiniteit maar zijn ook geen staatsburgers van Israël, ze zijn een volk zonder natie, zonder rechten, …


De echte burgers van Israël, met alle rechten zijn joden. De ideologische fundamenten die dienen om de ‘us’ te bepalen zijn gebaseerd op ideologische, religieuze criteria. De zelfperceptie van die ‘us’ wordt geassocieerd met een superioriteit geconstrueerd in tegenstelling met de inferioriteit van de ‘ander’. De ‘ander’ is in het discours een irrationeel, ‘gevoelswezen’. Bij de “Arabieren” zou de rede het niet halen op het gevoel: de ‘ander’ wordt gedreven door haat, woede, fundamentalisme … Dit is in directe oppositie van het beeld geassocieerd met Israël. Israël en het IDF wordt volgens dit discours rationeel bestuurd, met enkel de ‘bescherming’ van zijn burgers op het oog.


Als de bescherming van het joodse volk een apartheidssysteem nodig heeft dan blijkt dit verantwoord omdat het joodse volk ‘echte’ slachtoffers zouden zijn en dat daarom niemand het joodse volk mag bedreigen. De met stenen bewapende jonge Palestijnen worden in dit discours gezien en beschreven als de grootst mogelijke ‘bedreiging’ voor de joodse natie en het tweede sterkste leger van de wereld…


2.2.3.1.
Zionisme is racisme

Het Israëlisch zionisme had landverovering op het oog om een natie te stichten voor het joodse volk, ongeacht de gevolgen voor de Palestijnse bevolking. Palestina wordt sinds het einde van de 19de eeuw voorgesteld als een land zonder volk, klaar voor de joodse immigratie. De Palestijnen werden doorheen het discours behandeld alsof ze niet bestonden.


De jarenlange weigering om te onderhandelen met Palestijnse vertegenwoordigers kadert ook in het beeld dat steeds opdook of beter niét opdook in de media: het bestaan van de Palestijnen werd ontkend, o.a. door hun categorisering als Arabieren. De Israëlische Arabische burgers zijn eigenlijk Palestijnen (Said 2000a.). Zowel de Israëlische ‘Arabieren’ en de Palestijnen krijgen de status van ‘niet-joden’:


“So that a state was established more or less in accordance with Zionism and Jewish history. In the main it was a liberal nationalist edifice which allowed a large number of privileges for Jews while reducing the status of Palestinians juridically to that of “non-Jews.” (Said 2000 a: 127)


Door de status van ‘niet-jood’ verliest men verschillende elementaire rechten die joden wel bezitten:


“Any Jew anywhere to emigrate to Israel and become a citizen, at the same time that native –born Palestinians do not have the same right … 93 percent is characterized as Jewish land, meaning that no non Jew is allowed to lease, sell, or buy it.” (Said: 2000a.: 268)


Het zionisme is een ultra-nationalisme dat op basis van religieuze criteria een strak onderscheid construeert tussen joden en niet-joden. Israël portretteert zichzelf als een ‘zuiver’ joodse natie en herleidt zo zijn niet-joodse onderdanen tot “second–class” burgers en de Palestijnen in de gebieden worden behandeld als derde rangburgers zonder rechten, vaak economische slaven, et cetera Elk nationalisme maakt een onderscheid tussen ‘us’ en ‘them’ en koppelt daar verschillende rechten en plichten aan vast. Zoals Mills (1994: 75) ons er al op wees: “Racism is the lining of the cloak of nationalism which surrounds and helps to define the boundaries of England (hier Israël) as an imagined community.” De Zionistische variant bepaald de grenzen van de natie op basis van het joods zijn, niet-joden in Israël vormen een bedreiging voor de joodse identiteit en de andere niet-joden vormen een bedreiging voor de staat Israël. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat ook de 20% Israëlische ‘Arabieren’ te maken hebben met een constante discriminatie:


“Many Arab citizens of Israel complain that principles which emphasize equality are not always translated into practice and, accordingly, that they are frequently the victims of unofficial but nonetheless significant discrimination. Even more important, they often assert that Israel’s official and self-conscious definition of itself as a Jewish state means that non-Jewish citizens are of necessity second-class members of the national political community.” (Tessler 1994: 413 zie ook Ha 25; Said 2000a.: 251,…)


Hier moeten we wijzen op de sterke gelijkenissen tussen Israël en andere koloniale naties zoals Zuid -Afrika en de huidige bondgenoot V.S..

2.2.3.2.
De koloniale natie Israël en vrienden

“The governments of the United States, Australia, South Africa en Israel are colonial settler states.” (Rashad 2000: 1) Elk van deze landen heeft gebruik gemaakt van mystieke, pseudo-religieuze, religieuze en racistische ideologieën op een fysiek destructieve manier tegen de ‘ander’. Elk van deze naties heeft in de loop hun geschiedenis deze ideologieën gebruikt (in het geval van Israël het zionisme en het jodendom) om de brutale onderdrukking van de inheemse bevolking te verantwoorden.


Ben-Gurion zag de gelijkenis tussen de V.S. en Israël ook: “The Late David Ben-Gurion, former prime minister of Israel acknowledged the analogous origins of the United States and Israel by comparing Zionist Israelis to the conquistadors and recalling that the Americans fought wild nature and wilder redskins—just like the Israelis, who fight the desert Arabs.” (Rashad 2000:1)


In het Oslo–akkoord zien we volgens Said (2000a.: 110) duidelijk dat Israël ‘oplossingen’ ontleent aan de andere blanke, koloniale naties. Een eerste tactiek was de ‘ander’ als irrelevant beschouwen, hun landen in beslag nemen, en de levenscondities van de inheemse bevolking herleiden tot die van dagarbeiders en ‘pre -moderne’ boeren. Dit is het Amerikaans-indiaanse model.


Een tweede ‘oplossing’ is het verdelen van het land in niet-continue Bantustans, waar een apartheidsregime verschillende privileges toekent aan (Israëlische) kolonisten. Dit terwijl men de autochtone bevolking laat leven in getto’s onder Israëlische ‘veiligheidscontrole’. Dit is het beruchte Zuid-Afrika model.


Een derde en laatste model is het Frans, Britse model voor het 19de eeuws Afrika:

“Finally, the need to give these measures some degree of local acceptability required a native “chief” to sign on the dotted line. He temporarily gathered a little more status than before, the whites gave him some support, a title and a privilege or two, even a native police force so that everyone could rest easy that the right thing had been done for his people.” (Said 2000a.: 110)


Terwijl dat ze deze politiek opleggen aan de Palestijnen palmt Israël steeds meer land in, bouwt het meer huizen in de bezette gebieden en zet dus hun koloniaal doel verder. Dit kan natuurlijk enkel gebeuren door de internationale steun:


“What is important to note here is that the United States’ foreign policy directives which, are in concordance with Israel, are in actuality designed to benefit the United States. The international role Israel plays for the United States is multifaceted … It acts as a conduit for the United States arms to regimes that are too tyrannical to direct military assistance – such as South Africa, Guatemala, and Honduras.” (Rashad 2000: 1)

Racisme & Beeldvorming deel 7 (Wordt vervolgd)





Deel 2.2 trekt besluiten uit het samenvoegen van de bevindingen die we tot nu toe gedaan hebben. Deze nieuwe resultaten worden op hun beurt gelinkt met bevindingen van sociale wetenschappers zoals Gramsci, Said, Foucault, Chomsky, …
2.2.1.
Media en discours


“Through discourse the new rituals of power are exercised. These include the definition what is usual, habitual and expected, as opposed to what constitutes a deviation, an exception.” (Foucault 1971: 12)


Wie het discours bepaalt kan ‘zijn’ blik op de gebeurtenissen uiteen zetten, kan de omkadering van de verslaggeving bepalen. Via het discours kan men het ‘normale’ creëren en hierdoor zijn ideologie overdragen op de lezer.


“In the fifty years since Israel came into existence as a Jewish state it not only consolidated its hold over the land (especially after 1967), but also painstakingly constructed a whole structure of opinion and discourse in the West that completed the obliteration of the Palestine as a people that had any rights, or continuity of residence, or conceivable national claims on the territory of historical Palestine” (Said 2000a.: 217)


Israël vertelt zijn verhaal, de V.S. vertelt hetzelfde verhaal als Israël. Met andere woorden de machtigste internationale speler, de V.S. zorgt voor de nodige steun voor dit discours:


“Readers of the Israeli press, Rubinstein continues, are largely shielded from the unwelcome facts, though not entirely so. In the US, it is far more important for the population to be kept in ignorance, for obvious reasons: the economic and military programs rely crucially on US support, which is domestically unpopular would be far more so if its purposes were known. It would not be easy to find any discussions in the U.S mass media of Israel’s legally mandated discrimination against non-Jews in land and home ownership and rental, and state confiscations and purchases for the exclusive use of Jews, although such discrimination violates Western values and would elicit outcries if done against Jews.” (Chomsky 2000: 3)


Doordat in de V.S. de media en de regering een pro-Israëlische houding innemen, krijgt Israël voldoende steun om zijn ‘veiligheidspolitiek’ te kunnen uitvoeren. Deze steun wordt onder andere maar mogelijk door een zeer sterke, uitgebreide, rijke en beruchte zionistische lobbygroep in de V.S..


2.2.2.
Ideologie, discours en macht

Sleutelcomponenten in het normaliseren van de mishandeling van Palestijnen zijn misleiding, low-key verslagen waar volledige stilte niet mogelijk is en een afwezigheid van verbazing. Israël profileert zichzelf als een waardig slachtoffer, in tegenstelling tot de Palestijnen die geen ‘waardig’ slachtoffer zouden zijn. Om deze positie te kunnen handhaven is het noodzakelijk om internationale steun te verwerven. “As a U.S. client and ally Israel automatically qualifies as a victim of terrorism and is never treated as a terrorist state.” (Herman 1994: 2)


Dit zien we overduidelijk geïllustreerd in het door het “Bureau Of Democracy, Human Rights, and Labor” uitgebrachte document in opdracht van het “U.S. Department of State” over “Israël and the Occupied territories”.


In dit document wordt Israël apart behandeld van de bezette gebieden.


Om het rapport over de bezette gebieden te kunnen inkijken moet men zich wenden tot een ander website adres. Dat heeft tot doel Israël te kunnen beschrijven als een westerse, democratische natie met een bijna smetteloze status:


“Freedom from: a. Political and other Extrajudicial killing. There were no reports of political killings by government forces. …b. Disappearance. There were no reports of politically motivated disappearances.” (U.S. department of state 1998: 1-3)
[3]

De westerse media en de regeringen nemen dit discours (groten)deels over, zodat de kritiek op de Israëlische ‘veiligheidspolitiek’ niet opweegt tegen de steun. Zo kan Israël haar ‘veiligheidspolitiek’ handhaven waarmee ze een gehele bevolking controleert op alle vlakken. De macht die ze uitoefent, bevindt zich op beide vlakken: instemming en dominantie, of zoals Gramsci het stelde: “ … the supremacy of a social group manifests itself in two ways, as “domination” and as “intellectual and moral leadership”.(Gramsci 1971: 57)


Ook Israël gebruikt beide methodes om zijn macht over de Palestijnen te laten gelden. Het toppunt van het regeren door instemming werd bereikt door het Oslo-akkoord. Het regeren door dominantie kan gebruik maken van militaire krachten, “A social group dominates antagonistic groups, which it tends to “liquidate”, or to subjugate perhaps even by armed force …” (Gramsci 1971: 57) Het discours en de daarmee gepaard gaande normalisering van het conflict is een ideaal politiek wapen om te regeren door instemming.


2.2.2.1.
De Oslo-akkoorden en regeren door instemming

De Oslo-akkoorden waren in de eerste plaats een overwinning van de Israëliërs en hun discours. Dit was in directe tegenstelling tot het beeld dat ons voorgeschoteld werd in de internationale media. De Oslo-akkoorden hadden in eerste instantie tot doel de apartheidspolitiek die de vorige decennia gevoerd werd in een officieel document te gieten.


De PA stemde in met het Israëlisch begrip van ‘vrede’ en ging zo in feite akkoord met de inperking van hun bewegingsvrijheid, de afwezigheid van soevereiniteit, … De PA stemde als het ware in met de onderdrukking van de Palestijnse bevolking. Incompetentie, gezwicht onder de internationale druk of eigenbelang zijn enkele van de mogelijke antwoorden waarom de PA akkoord ging met de Oslo documenten. In elk geval kunnen we vaststellen dat: “There was no real peace agreement, only an agreement to keep Israeli hegemony over the Palestinian territories safeguarded by hypocritical rhetoric and military power.” (Said 2000a.: 188) De PLO –leiding bewoog zich binnen het Israëlisch discours en was onderworpen aan de Israëlische hegemonie over de begrippen van o.a. ‘vrede’, ‘veiligheid’, ‘terrorisme’,...


Het politieke leiderschap dat aan de Palestijnen beloofd werd kan enkel maar begrepen worden in het kader van het in stand houden van de Israëlische dominantie over de Palestijnen:


“In this sense political leadership became merely an aspect of the function of domination – in as much as the absorption of the enemies’ elites means their decapitation, and annihilation often for a very long time.”


(Gramsci 1971: 59) Arafat en de PA worden hierbij enkel gebruikt als instrument om de Palestijnen te controleren:


“(Arafat) An incompetent man who serves as the implementer of Israeli occupation and dispossession, and who can do nothing more for his people except oppress and deceive them.” (Said 2000a.: 164)


De Oslo-akkoorden werden in het Westen bejubeld, en zelfs beloond met de Nobelprijs voor de vrede. Israël bleef de Palestijnse gebieden bezetten en domineerde de Palestijnse bevolking met instemming van zowel de PA als de internationale gemeenschap. Tevens kunnen we niet voorbij aan de militaire macht van Israël.


2.2.2.2.
Militaire bezetting

De Israëlische natie maakt voornamelijk gebruik van de ‘instemmingstrategie’ t.o.v. de joodse bevolking en de internationale gemeenschap. “Readers of the Israeli press are largely shielded from the unwelcome facts” (Ha 10)


Het beleid tegen de Palestijnse vijanden in de gebieden berust voornamelijk op de militaire dominantie en superioriteit van het IDF en in mindere mate een ‘instemmingpolitiek’ in tijden van onrust. In tijden van rust wordt voornamelijk gebruik gemaakt van een ‘instemmingstrategie’, uitgevoerd door de PA.


Zoals Uri Ben-Ulizer in “the making of Israeli militarism” al stelde, is Israël in de eerste plaats een militaire natie. Israël is de tweede militaire wereldmacht na zijn bondgenoot de V.S. De Palestijnen zullen dit dan ook geweten hebben, Israël maakt gebruik van gepanserde wagens, getrainde soldaten, tanks, mortiervuur, helicoptergunships, … en bezit een illegaal opgebouwd nucleair wapenarsenaal. Elk Palestijns gebied kan naar de wil van de bezetter afgesloten worden door soldaten, “roadblocks”, … Israël en de V.S. beschouwen deze situatie als normaal. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de plannen om de tweede intifada te doen eindigen deze situatie van bezetting willen behouden.


Drie weken na het ‘uitbreken’ van de tweede intifada stelde eerste minister Barak een nieuw plan voor om een eindakkoord te kunnen sluiten.


Dit plan is gebaseerd en in overeenstemming met de “Final Status Map” dat als basis diende voor de Camp David–onderhandelingen die verstokten in juli 2000.


“This plan, extending US-Israeli rejectionist proposals of earlier years, called for cantonization of the territories that Israel had conquered in 1967, with mechanisms to ensure that usable land and resources (primarily water) remain largely in Israeli hands while the population is administered by a corrupt and brutal Palestinian Authority, playing the role traditionally assigned to indigenous collaborators under the several varieties of imperial rule…” (Chomsky 2000: 1)

Racisme & Beeldvorming deel 6 (Wordt vervolgd)


2.1.4. Een besluit: ideologieën, het discours en de natie.


De ideologische fundamenten afkomstig van het zionisme en de joodse religie zijn steeds aanwezig in het discours. Het onderscheid tussen ‘us’ en ‘them’ wordt steeds begrepen als het onderscheid tussen joden en niet-joden.



Het discours portretteert de niet–jood als inherent gewelddadig in directe tegenstelling tot de ‘morele’ joden die ‘vrede’ nastreven. De door Israël gevoerde veiligheidspolitiek kan maar begrepen worden tegen de achtergrond van de ideologische fundamenten voor het ontstaan van de natie en het strijden voor het behoud van deze natie. De veiligheidspolitiek van Israël heeft tot doel de joodse bevolking te ‘beschermen’ ook al betekent dit het schenden van alle mensenrechten. Het behoud van een exclusief joodse staat in het Midden Oosten heeft voorrang op elk mogelijk obstakel.



Door dit discours normaliseert en presenteert Israël de feiten alsof zij werkelijke feiten bedragen die ideologie-vrij zouden zijn. Toch zien we dat de beelden die geproduceerd worden in de oorlogsverslaggeving sterk overeenkomen met de ideologische fundamenten van de natie Israël.



De zelfperceptie van Israël als een democratische westerse natie kan niet losgezien worden van het zionisme. De categorisering van zichzelf als exclusieve joodse natie kan niet los bekeken worden van het zionisme en het jodendom.



Het ontstaan van de joodse natie was een direct gevolg van de internationale steun aan het zionistische doel. Deze steun was op zijn beurt voornamelijk te danken aan de naweeën van de holocaust. Door de gruwelen tegen de joden werd het mogelijk om steun te vinden voor de creatie van een zuiver joodse staat. De structuur van de natie werd gestoeld op het westers concept van een democratische natie. Toch dient er opgemerkt te worden dat de Israëlische democratische natie enkele gebreken vertoont, in het bijzonder de afwezigheid van een grondwet.



Het ‘legale’ karakter geassocieerd met Israël en de Israëlische ‘veiligheidspolitiek’ steunt op drie internationaal aanvaardde mythen. (zie 1.4.2.2.) Sinds het ontstaan van de natie, en in versterkte mate na 1967 was en is de gevoerde ‘veiligheidspolitiek’ desastreus voor de Palestijnen. Toch zien we dat Israël mede via het discours steeds internationale steun ontvangt om deze ‘veiligheidspolitiek’ te handhaven. Anno 2001 steunt de V.S. de door Israël gevoerde politiek en lijkt de U.N. buiten spel te staan. Laten we nogmaals het discours belichten.




maandag 17 maart 2008

Racisme & Beeldvorming deel 5 (Wordt vervolgd)



2.1.3. De natiestaat Israël en de ‘veiligheidspolitiek’


2.1.3.1. De natie Israël


Het natieconcept dat gebruikt wordt in Israël loopt vaak parallel met de invulling van het concept door Herder. Het natieconcept wordt in de eerste plaats gedefinieerd in culturele, linguïstische en religieuze termen, waarbij in het geval van Israël het religieuze aspect primeert.


Zoals Ben-Gurion het reeds stelde: “Our religion permeates our national spirit, and our national spirit is to be found in every part of our religion.” (Sternhell 1998: 56) Het lanceren van het Hebreeuws (Tessler 1994: 37) als ‘moedertaal’ moet ook in deze context bekeken worden: “In its Germanic form the nation state is conceived as a linguistically and culturally homogeneous community which lives within the borders of an autonomous territory or sovereign state.” (Blommaert 1998: 103)


Van cruciaal belang hierbij is het idee dat een individu zijn bestaan dankt aan de natie, wat op zich een unieke culturele, religieuze eenheid zou vormen, geworteld in de bodem van het moederland. Zo word het homogene, joodse en nationalistische ‘ons’ gelinkt met de bodem van het moederland, meer zelfs: de omvang van het grondgebied van de natie werd/wordt gedefinieerd volgens de joodse Thora. Dit zien we onder andere ook nog in hedendaagse benamingen van de gebieden van de PA als Judea en Samaria. (zie JP: 12; 16; 15; …)


Joseph Weitz, hoofd van het “Jewish national fund” stelde het zo:


“It must be clear that there is no room for both peoples in this country … If the Arabs leave the country, it will be broad and wide-open for us. And if the Arabs stay, the country will remain narrow and miserable… The only solution is Eretz Israel, or at least Western Eretz Israel, without Arabs. There is no room for compromise on this point… there is no way besides transferring the Arabs from here to the neighbouring countries, to transfer them all, except maybe for Bethlehem, Nazareth and Old Jerusalem, we must not leave a single village, not a single tribe … For that purpose we’ll find money, and a lot of money. And only with such a transfer will the country be able to absorb millions of our brothers, and the Jewish question shall be solved, once and for all. There is no other way out.” (Tessler 1994: 285)


De constructie van de natie gebeurt ondanks alles met de aanwezigheid van ‘niet-joden’. Dit is in overeenstemming met wat Miles stelde in zijn “Racism after ‘race relations”(1994: 62):


“… (a) nation as a population defined primarily by a certain language, set of customs and discrete historical origin… In these circumstances the ‘nation’ was increasingly formed, constructed in opposition of foreigners.” (Miles 1994: 62)


Israël profileert zichzelf en wordt door de internationale gemeenschap gezien als een natie gestoeld op westerse, democratische principes.


“Israel is a parliamentary democracy with a multiparty system and free elections” (US 1998: 1)
[1]; “Israel is considered today to be a Western Liberal democracy. What Israel today shares in common with countries like the United States, Britain, and France is the structure of laws protects citizens perceived as equals, and as real members.” (Said 2000 a.: 128)

Doordat Israël nu, door de internationale gemeenschap en de Verenigde Staten in het bijzonder, gezien wordt als een westerse democratie verwerft zij de status van ‘bevriende’ natie, ‘bondgenoot’… De V.S. en Israël zijn bondgenoten en steunen elkaar dan ook zowel financieel als met militaire hulp.


“It is important to recall that the policies have not only been proposed, but implemented, with the support of the U.S. That the support has been decisive since 1971, when Washington abandoned the basic diplomatic framework that it had initiated (UN Security Council Resolution 242), then pursued its unilateral rejection of Palestinian rights in the years that followed, culminating in the “Oslo process.” Since all of this has been effectively vetoed from history in the U.S., …“ (Chomsky 2000: 3)

2.1.3.2.
De 'veiligheidspolitiek'

Als democratische, westerse natie kan Israël nu zijn veiligheidspolitiek verantwoorden. Dit gebeurt, volgens S. Herman[2] op basis van minstens drie mythen. Een eerste gaat als volgt: de Palestijnen zouden in 1948 vrijwillig, op basis van oproepen van ‘Arabische’ leiders, het land verlaten hebben. “We know that every major Zionist figure since 1897 has dreamt of ridding Palestine of its indigenous Arab inhabitants in order to keep alive the myth of a land without people for a people without a land.” (Said 2000a.: 164) 374 dorpen worden vernield en de eigendommen van 700 000 of meer vluchtelingen worden in beslag genomen, zonder compensatie of een mogelijkheid tot terugkeren. Deze mythe is cruciaal in het rechtvaardigen van de veiligheidspolitiek omdat de Palestijnen anders het slachtoffer zouden zijn van joodse terreur en de Palestijnse post-1948 activiteiten zouden dan bestempeld worden als vergeldingsacties en “counterterrorisme”.


Een tweede mythe is “that the land proposed in the Partition Resolution for a Palestinian state became part of Jordan, which was therefore the Palestinian successor state.”(Herman 1994: 3) In realiteit kwam “the proposed Palestinian state” onder zowel Israëlische als Transjordaanse autoriteit. Israël heeft de gebieden in een militaire wurggreep, maar in de media is het steeds Israël die onder vuur ligt, de Israëlische veiligheid die bedreigd wordt.


Een derde mythe is dat de Palestijnen “rejectionists” zouden zijn. Israël (en de V.S.) zijn eindeloos op zoek naar een partner om mee te onderhandelen. In dit discours zouden de Palestijnen geen ‘vrede’ willen bereiken en omdat ze inherent gewelddadig zijn, verbreken ze die ‘vrede’ keer op keer door rellen. Dat de Palestijnen Israël jarenlang niet erkend hebben is een feit.


Het lijkt mij op zijn minst begrijpelijk dat na een jarenlange bezetting en diefstal van hun eigendommen en land men zijn bezetter niet erkent als een rechtvaardige natie.
Vanaf 1975 erkent de PLO Israël als een “settlement”. Aan de andere kant, tot de gesprekken van Madrid en de Arafat–Rabin gesprekken erkende Israël de PLO niet en wilde Israël niet onderhandelen met vertegenwoordigers van het Palestijnse volk.


Racisme & Beeldvorming deel 4 (Wordt vervolgd)





“The success of Zionism and Israel is rooted in the expansive terminology of anti Semitism. … I contend however, that anti -Semitism has been and is a political weapon utilized to maintain world sympathy for the Zionist cause.” (Rashad 2000: 2)
Het zionisme is de nationale beweging voor de terugkeer van het joodse volk naar hun ‘thuisland’ en het verwerven van joodse soevereiniteit in het land van Israël. Joden van alle overtuigingen, links en rechts, religieus of seculier, vormden de zionistische beweging.


De zionistische ideologie was dus cruciaal in de creatie van een homogeen, solidair ‘ons’ om een joodse natie te kunnen opbouwen. De joodse identiteit staat centraal in deze constructie. De creatie van een homogeen, solidair ‘us’ wordt noodzakelijk geacht voor de realisatie en het behoud van de zionistische droom: de creatie van een homogene joodse natie.


”This form of nationalism had a religious component. A cultural-organic conception of the nation necessarily included religion which it saw as an inseparable part of national identity” (Sternhell 1998: 56)


Het zionisme creëert dus een natie op basis van een ‘homogeen’ ‘ons’ met ‘eenzelfde’ geschiedenis, ’dezelfde’ waarden en behoeften tegenover de ‘ander’ die fundamenteel verschilt van ‘ons’. “ Modern Political Zionism places emphasis on the national and political aspects of Jewish peoplehood.” (Tessler 1994: 36)


Zionisme wou de behoeften van de joden bevredigen en niet de behoeften van de ander. “… but in general both sides understood each other well and knew that the implementation of Zionism could be only at the expense of the Palestinian Arabs.” (Tessler 1994: 43) want volgens Phyllis is: “…Zionism centered on the idea of creating a specifically Jewish state in which Jews would be protected and privileged over non-Jews.”(Bennis 2000: 1)

De joodse nationaliteit is nu cruciaal om alle rechten te mogen aanspreken. Het is cruciaal om een onderscheid te maken tussen het Israëlische burgerschap en de Joodse nationaliteit:

“… not all rights are citizenship rights. Other rights are defined as nationality rights, and are reserved for Jews only. If you are a Jew, you have exclusive use of land, privileged access to private and public employment, special educational loans, home mortgages, preferences for admission to universities, and many other things.” (Bennis 2000: 2)

Een Israëlische burger bezit dus maar alle rechten als hij een jood is. Het hanteren van een dubbele standaard is een dagelijkse normaliteit ingebed in het onderscheid tussen het joodse ‘ons’ tegenover de niet-jood. Dit alles kon genormaliseerd worden doordat de holocaust hen voorzag van de typering als slachtoffer. De ‘joden’ werden gezien als slachtoffers en kregen daarom een natie, een joodse natie. Deze ‘zuiver’ joodse natie lijkt elk middel te mogen gebruiken om haar zionistische doelstelling te beschermen tegenover de ‘niet –joden’.

[Zie ook: Rodinson, Maxime, 1988: De joodse staat in droom en daad, p 74-87. ]

Racisme & Beeldvorming deel 3 (Wordt vervolgd)





Deel 2 zal op zoek gaan naar de ideologische onderbouw van de bevindingen uit deel 1.3. Deel 1.1 gaf reeds een schets van het ontstaan van het conflict, deel 1.2 belichtte de creatie van de huidige situatie. Dit was noodzakelijk om de beelden in hun context te kunnen plaatsen. In deel 2.1 gaan we op zoek naar de ideologische fundamenten die aan de basis liggen van de creatie van een ‘us’ en een ‘them’. De creatie van de Israëlische ‘us’ werd gevormd door twee op elkaar afgestemde/ gebaseerde ideologieën en hun geschiedenis: het jodendom en het zionisme.


2.1. Op zoek naar ideologische fundamenten

Deel 2.1 gaat op zoek naar de ideologische fundamenten die noodzakelijk zijn voor de creatie van de nationale identiteit, de creatie van een ‘us’ en het ontstaan van de natie Israël. Dit wordt gelinkt met hoofdstuk 1.


2.1.1. Israël: “Homeland of the Jews”

De creatie van Israël werd gefundeerd op basis van het politieke zionisme en van de joodse religie. Het concept ‘zionisme’ dook voor het eerst op aan het einde van de negentiende eeuw, als aanduiding van een aantal verschillende bewegingen die als gemeenschappelijk element hebben dat ze aan alle joden ter wereld een geestelijk, territoriaal of staatkundig centrum willen geven: “… political Zionism, a form of Jewish nationalism whose goal since the nineteenth century has been the establishment of a state in Palestine exclusively for Jews.” (Said 2000a: 127).

De joodse cultuur heeft een belangrijke invloed gehad op de constructie van de staat Israël. De creatie van Israël was bedoeld als de creatie van een “exclusief” joodse natie, met als een prioritair doel de handhaving van de joodse identiteit.

“Physical danger, which was a real threat to Eastern European Jews, was not the only peril. The danger of a loss of identity was even more serious” (Sternhell 1998: 47)
Deze doelstelling was geen exclusiviteit van het zionistische ultra –nationalisme:
“Most national movements and parties that managed to translate their historical and cultural aspirations into political terms in the late 1800s and early 1900s viewed themselves as fighting for the nation’s liberation, for its unification, or for the return of its separated brethren but also for protection from assimilation, loss of identity, and cultural annihilation.” (Sternhell 1998: 47)

De bescherming van de joodse identiteit was/is dus een primaire doelstelling voor de natie, en de joodse identiteit is van primair belang om tot de natie te kunnen behoren of zoals Aaron David Gordon het dacht:

“Essentially, Gordon, and Katznelson after him, accepted Ahad Ha’am’s view that someone who says ‘I have no connection with the Jewish religion, with the historical force that gave life to our people and influenced its life, spirit, and observances for thousands of years’ … may be a decent man, but he is not a national Jew even if he lives in Eretz Israel en speaks the national tongue.” (Sternhell 1998: 57)

De creatie van de natie Israël is gebaseerd op een homogeen ‘ons’ dat in de eerste plaats joods is. Dit joods zijn wordt, in de zionistische ideologie, via de Thora verbonden met de grond van het ‘moederland’ ‘Israël’. De Thora wordt dus gebruikt om na 2000 jaar stilte claim te kunnen leggen op Palestina.

Het zionisme gebruikt het jodendom en de joodse geschiedenis om een claim te kunnen maken op het land van Israël door de verbinding van ‘het joodse volk’ met zijn ‘historisch geboorteland’.

Een directe aanleiding voor het verwerven van internationale steun en uiteindelijk het slagen van de zionistische doelstelling was de holocaust: “After the Holocaust, the Zionist endeavor to set up a Jewish state gained an oral basis, an urgency, and an international support it had never had in the past.” (Sternhell 1998: 45)


2.1.1.1. Israël en de holocaust

De gruwelen van de holocaust bezorgde de joodse bevolking, en in het bijzonder het zionisme, dus internationale, westerse steun. De holocaust wordt door de joden gezien als een unieke gebeurtenis in de wereldgeschiedenis, omdat 1) de nazi’s elke jood wilden vermoorden ongeacht leeftijd, gender, geloof of handelingen, en dat zij een modern regeringsapparaat opgezet hebben om dit doel te bereiken; en omdat 2) het nazi –leiderschap volhield dat het elimineren van de joden over de gehele wereld goed zou zijn voor het Duitse volk en de gehele mensheid. Dit was gegrond in een ideologie van raciale superioriteit dat de joden als een destructief ras bestempelde. Dit geloof in het eenmalige en unieke karakter van de holocaust zorgt voor specifieke, unieke eigenschappen die geassocieerd worden met het joodse volk.

Deze weerzinwekkende gebeurtenis zorgde ervoor dat het ‘joodse ras’ een onschuldige slachtofferrol kreeg toebedeeld en een morele, antisemitische houding. De zionistische Israëliërs hebben volop van deze categoriesering gebruik gemaakt: “The Jews are God’s chosen people, and the ever recurrent of the cry of anti-Semitism are themes that the Israelis have used to maximize their advantage.” (Rashad 2000: 2)


Het fenomeen van de holocaust is dus niet alleen belangrijk omdat zij een directe aanleiding vormde voor het verwerven van Israël maar ook omdat de Israëliërs 56 jaar later nog steeds gebruik maken van hun status als ‘onschuldig slachtoffer’ om hun daden te verantwoorden. “As in the case of the holocaust itself, the categorization – which reflects power and powerlessness- provides the intellectual and moral basis for horrendous actions.” (Herman 2000: 1)


De constante militaire overheersing, de Israëlische ‘veiligheidspolitiek’, de categorisering van de ‘ander’ als onwaardige slachtoffers en terroristen kan maar begrepen worden door de status van ‘waardig slachtoffer’ die geassocieerd wordt met Israël.


vrijdag 14 maart 2008

Racisme & Beeldvorming deel 2 (Wordt vervolgd)





1.3.6. De categorisering van ‘ons’


De zelfperceptie in een discours wordt vaak geconstrueerd als het tegenovergestelde beeld van ‘de vijand’. “The result is a we which is indefinite but which evokes a set of shared values that remain implicit.” (Rojo 1995: 51) De Israëliërs zijn wat de Palestijnen niét zijn, zo wordt een superioriteit in het leven geroepen: “Superiority does not only emerge indirectly from the fact that really positive image formation does not get a chance (voor de Palestijnen), but also directly from recurrent forms of positive self-evaluation.” (Blommaert 2000: 59)

1.3.6.1. De zelfperceptie

“Israel is a society in which a national consolidation and a sense of ethic, religious, and cultural particularity created by a common history preceded the realization of independence and the construction of a national state.” (Sternhell 1999: 14)


1.3.6.1.1. Israël: land van de joden

Israël is in eerste instantie ‘het land van de joden’
[1]: De groepsidentiteit van de Israëliërs wordt dus onder meer bepaald door dit religieus criterium. Deze groepsidentiteit staat pal tegenover de categorisering van de andere als Moslim:

“… to help Israel when the Jewish State was invaded by the Arabs.” (JP 59); “… The essential interests and values of the State of Israel and the Jewish people” (JP 77)“Jewish blood is not cheap” (JP 15); Jewish homes (JP 16.1); …


De religieuze definiëring van de Israëlische groepsidentiteit verbindt de geschiedenis van de joden met het Israëlisch burgerschap, het land van Israël en het gehele joodse cultureel patrimonium ( zie bijv.: “The minute Barak gave up the Temple Mount, then he gave up the Jewish identity”(JP 79))


De geschiedenis van het joodse volk wordt tevens geassocieerd met vervolgingen (bv.: Isabella van Castilië), de holocaust, … Kortom de joodse geschiedenis wordt vaak geassocieerd, getypeerd met een slachtofferrol.


Israël ziet zichzelf als een (eeuwig) slachtoffer van de joodse geschiedenis, in het bijzonder van de gruwelijke herinnering van de holocaust. Israël portretteert zichzelf anno 2001 nog steeds als het ‘onschuldige slachtoffer’ van een ‘enorme terroristische golf van Palestijns geweld’. In dit proces wordt gebruik gemaakt van de geschiedenis van het joodse volk. Impliciet zien we het gebruik van dit beeld: Israël als het machteloze, geweldloze, slachtoffer van de Palestijnse terroristen in de ‘stem van het volk’:


“The angry crowd scuffled with the police a bit, but the scene did not turn violent. “We don’t want them in Israel … Why are they (the police) pushing us away? The Arabs kill us, why can’t we do to them what they do to us? a Holon man named Victor shouted in anger.” (JP 119)


Het beeld van Israël als ‘slachtoffer’ zien we volgens Said ook zeer duidelijk in de Oslo-akkoorden waar:


“Israel nevertheless continued to claim the status of the victim and demand restitution for genocidal anti-semitism in Europe. Incongruously, there has still been no official acknowledgement of Israel’s (by now amply documented) responsibility for the tragedy of 1948, …”. (Said 2000c.: 1-2)


Ook anno 2001 wordt deze techniek nog gehanteerd. De Palestijnen vallen Israël aan, Israël verdedigt zich enkel:


“Barak says: ‘We have no reason to beat our chests, We are not the ones who initiated the violence. One side can initiate the violence, and one side can also stop it’”.(JP 62)

De associatie tussen Israël en de slachtofferrol biedt zo een verantwoording voor de gevoerde veiligheidspolitiek.


Een tweede gevolg van het verbinden van de religieuze identiteit aan het Israëlisch staatsburgerschap bevindt zich op een moreel/ethisch niveau. “Israel’s moral standing is its strongest strategic asset.” (Rigby 1991: 162)


Lid zijn van de joodse identiteit gaat samen met een geloof van morele superioriteit, zoals dit inherent is aan elke religie
[2]. Deze morele status wordt nu internationaal bevestigd, mede door het antisemitisch karakter waar de joden mee geassocieerd werden na de holocaust.

1.3.6.1.2. Israël: een Westerse, democratische natie op zoek naar vrede

De constructie van het beeld van Israël als een Westerse democratische natie wordt wordt geconstrueerd in directe oppositie van het beeld van de Palestijnse ‘Arabieren’ zoals Ashrawi het stelde:


“Israel cannot deal with Arafat or the Palestinians because they are inherently ‘undemocratic’ and therefore have nothing in common with such ‘civilized’ democracies as Israel and the U.S.” (2000: 2)


De Palestijnse politiek wordt voorgesteld als één monolithisch blok onder leiding van Arafat en zijn PA. In de artikels over Israël worden steeds de verschillen tussen Labor, Likud en de religieuze partijen benadrukt. Uit een enquête uit JP 117 blijkt dat het Israëlische volk een duidelijke verbinding ziet tussen de V.S. en Israël:


“Israel’s relationship with the US is seen in a favourable light throughout the country, with more than 80% agreeing that the two countries “share common values, including a commitment to freedom and democracy” (JP 117)


Sharon argumenteert dat Arafat’s terreur, het islamitisch extremisme en Iran en Irak de regio ontregelen. Als reactie op deze ‘ontwikkelingen’ stelt Sharon het volgende voor: “Therefore, strengthening cooperation among all western nations, including Israel, and the concerted efforts led by the United Sates are the only way to contain this dangerous trend.” (JP 119)


Israël ziet zichzelf dus als een democratische, westerse en moreel superieure natie die ‘vrede’ nastreeft:


“Striving for true peace as a supreme Jewish value” (JP79); “… would allow Israel to make peace.”(JP 120)


In tegenstelling tot de Israëliërs zouden de Palestijnen, die onder ‘PA-dictatuur’ leven, ‘inherent gewelddadig’ zijn en dus geen vrede willen: “The problem is that they don’t want peace …” (JP 112). Het is het contrast tussen het beeld van Israël als Westerse, democratische natie en het beeld van de PA als een Arabische dictatuur dat belangrijk is. De categoriesering van Israël als een Westerse, democratische natie heeft natuurlijk enige ‘voet aan de grond’:


“… Israel was undoubtedly the one which political liberty, a multiparty system, and the supremacy of civil government were most completely assured. But … To this day Israeli democracy has serious deficiencies, and its weaknesses, for the most part, are those of the prestate Yishuv, where political and cultural life was dominated by the histadrut.” (Sternhell 1999: 319)


Volgens Sternhell is een belangrijk gebrek is de afwezigheid van een grondwet, de oorzaak hiervan moet z.ik bij Labor en het religieuze spectrum gezocht worden.
Een tweede kritiek betreft de inherente contradicties die vervat zitten in het definiëren van de joodse staat als een democratische staat
[3]. Een derde noot van kritiek is volgens Sternhell dat Israël een “westerse democratie” is met de sterkste executieve arm en de minste controle in het parlement. In tegenstelling tot wat het imago doet vermoeden is Israël dus niet het ‘ideale westerse democratische” bolwerk.

1.3.6.2 Categorisering van Israëlisch geweld

Als democratische westerse natie wordt het monopolie op militair geweld onder staatsautoriteit geplaatst. Het Israëlische geweld wordt dus gezien als een onderdeel van de ‘veiligheidspolitiek’ gevoerd door de Israëlische regering: “The State of Israel is a democracy where the IDF is under the directives of the government …” (JP 57)


Het Israëlisch geweld zou dus zo niet afhankelijk zijn van irrationaliteit, haat en woede maar zou een efficiënt, politiek middel
[4] zijn om de ‘veiligheid’ van de Israëlische burgers te garanderen: “Our top priority, our primary duty, is to secure peace for Israelis.” (JP 113)

“The IDF will not allow harming of Israeli civilians and soldiers and will use all means at its disposal in order to protect their safety and security” (JP 121)


Het Israëlisch geweld kan dan ook geen ‘terroristisch’ geweld zijn ‘zoals’ van de Palestijnen. Het geweld wordt juist gecategoriseerd als tegengesteld aan terroristisch geweld:


“…measures against terrorist elements.” (JP 13); “We want the other side to stop the attacks, terror, and violence.”(JP 11) “The liquidation policy is one of the few offensive methods in counter terrorism which are designed to cause minimal harm to innocent civilians.” (Counter terrorism expert Gador in JP 109)


Het Israëlisch geweld is dus strategisch bepaald, er is een plan, de tegenpartij wordt gewaarschuwd, zelfs over de plaats waar de ‘retaliating strikes’ zullen plaats vinden:


“Retaliating for the spate of terrorist attacks … Prior to the attacks the Palestinians had begun evacuating security establishments …” (JP 121) “’We will not surprise each other,’ Sharon told … Sharon said that, by the same token, he had told the president (V.S) “not to be surprised” if in response to the recent terror in the territories, Israel takes action to hit back at the terrorists and those who dispatch them” (JP 120); “ Nevertheless, the chief of general staff vowed that the IDF would strike at all those who attack Israelis” (JP48)


De verantwoording voor het Israëlisch geweld steunt op het concept van ‘zelfverdediging’ tegenover een Arabische, ‘terroristische golf’ van ‘geweld’. Het geweld is steeds ‘in response to’:


“Soldier shot in defence and killed one … “(JP 11); “ Retaliatory strikes … (JP 12; zie ook JP 13; …); “The IDF returned fire …” (Ha 11; …)


Het waarom van het Israëlisch geweld wordt steeds op een ‘rationele’ manier verklaard:


"The couple of dozen soldiers positioned last Friday at the southeast exit from Nablus must have felt very threatened, because they used live ammunition to wound several demonstrators and stone-throwers and shot dead five young men.” (ha 44)


“The Palestinian gang shot at the bus and hit it. The IDF then opened fire, killing one Palestinian and injuring some others.” (Ha 1) “Yesterday morning in north Samaria soldiers fired live ammunition to disperse massive stone-throwing by Palestinians” (JP 84).


1.3.7. Een besluit: ‘Us’ versus ‘Them’

1.3.7.1. ‘Us’ and ‘Them’

De ‘veiligheidspolitiek’ van Israël is gefundeerd op de creatie van een ‘us’ en een ‘them’ (‘him’). ‘Them’, de Palestijnen worden hier gecategoriseerd als ‘de vijand’. De categorisering van de vijand gebeurt door de constructie van een tegengesteld beeld aan de zelfperceptie. Hierbij worden de Palestijnen getypeerd als terroristische, fundamentalistische, ‘inherent gewelddadige’ Moslims. Hun geweld zou gruwelijk van aard zijn, bijna niet meer menselijk en zou gevoed worden door woede en haat, kortom: irrationaliteit. Arafat wordt het gezicht van de vijand. Het is Arafat die ‘verantwoordelijk’ is voor en ‘aanzet’ tot het geweld, hij wordt getypeerd als een moordenaar, een leugenaar, …


De constructie van het zelfbeeld van de Israëliërs gebeurt in directe oppositie van het beeld van ‘de vijand’. Israël ziet zichzelf als een westerse, joodse democratische natie. Volgens de regels van het democratisch spel is de staat de bezitter van het monopolie op geweld.


Het Israëlisch geweld is dus in de eerste plaats gecategoriseerd als militair geweld. Het geweld vormt een onderdeel van de ‘veiligheidspolitiek’ om de burgers van Israël te beschermen tegen de Palestijnse ‘terroristen’. Het geweld wordt strategisch gepland en uitgevoerd, en zou dus in tegenstelling tot het Palestijns ‘geweld’, rationeel van aard zijn.


Deze dichotomie wordt nu gebruikt om over het conflict te denken en te schrijven. Israël wordt gezien als het slachtoffer van het Palestijns ‘terrorisme’, dat enorme proporties zou aannemen en gruwelijk zou zijn van aard. De Israëliërs ‘vormen’ een hoogtechnologische, westerse natie die ‘streeft’ voor de vrede, en zich enkel ‘verdedigd’. Ze gebruikt ‘zelfs’ ‘non-lethal plastic bullets’ omdat ze ‘geen’ slachtoffers willen maken. Israël ‘reageert’ enkel en dit wordt verantwoord door het beeld van een slachtoffer die zich beroept op zelfverdediging. De natie van het joodse volk voert een politieke strijd (als het moet met behulp van het leger als politiek instrument) voor het zelfbehoud van de natie. De Palestijnse strijd wordt in de berichtgeving gedepolitiseerd, onder andere door het gebruik van het label van terrorisme, het typeren van het geweld als religieus, gevoed door haat en woede …


De redenen die aan de basis liggen van de woede van de Palestijnen, o.a. hun jarenlange bezetting, blijven afwezig uit het discours. Zo blijft ruimte voor het handhaven van het beeld van de ‘inherent gewelddadige’ moslim. Israël legt zo de schuld van het ‘geweld’ bij de Palestijnen: “’Blaming the victim’ has been the common resort of the guilty in rationalizing and distorting the horror of the crime itself.” (Ashrawi 2000: 1) Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze techniek is de totale dehumanisering van het slachtoffer. Dit wordt hier onder andere bereikt door de categorisering van de andere als inherent gewelddadig en door de afwezigheid van beschrijvingen van de Palestijnse slachtoffers, hun namen, hun dromen, …


Een basisvorm van misleiding is de valse vergelijking tussen de bezetter en het slachtoffer van de bezetting, de Palestijnen. Volgens Ashrawi moeten we het ‘geweld’ van het machtige Israëlische bezettingsleger, dat gebruik maakt van munitie, tanks, "helicopter gunships", vergelijken met het ‘geweld’ van de Palestijnse burgers die protesteren tegen hun slachtofferrol en hun verlies van mensenrechten, land en hun leven. Toch zijn het steeds de Palestijnen die opgeroepen worden om het geweld te stoppen, …
1.3.7.2. ‘Misleiding’ onder de loep.

De creatie van het beeld van het conflict zorgt dus voor misleiding. Het lijkt mij aangewezen om enkele concrete situaties te belichten en dit te vergelijken met hun beschrijvingen in de Israëlische verslaggeving. De eerste vergelijking is afkomstig uit Ha’aretz (5) en is van de hand van Baseem Eid. In dit artikel analyseert hij de media – oorlog en beschrijft hierin de volgende gebeurtenissen:


“Further the coverage of the Palestinian demonstrations is shown from only one perspective, and the public does not get the full picture of the situation. Last Friday, Israel Channel One correspondent B. Liss interviewed Jewish children from the settlement who explained how frightened they were by shooting of the Israeli army from their settlement. It would have been wise to point out that the shooting was not directed at Vered Jericho, but at the nearby Palestinian refugee camp of Aqbet-Jaber. How did the children of the refugee camp feel when they were shot at? Surely they too were afraid. Similarly, when Israeli Channel One correspondent Nitzan Chen reported live from the settlement of Psagot, outside Ramallah. He opened his report by telling the audience: “I am now standing in Psagot, with my back to the killers.” The Palestinians from al-Birech must have been happy to learn that they were the killers, while they were being shot at from tanks and helicopter gun ships. Just like Palestinian mothers are very pleased to be described as heartless human beings, sending their children to be killed in the demonstrations, a convenient thesis that is now widespread among the Israeli media and public. Do you know that Palestinians love their children too?” (Eid 2000: 1-2)


Een tweede beschrijving van misleiding door de Israëlische media wordt ons gegeven door Ashrawi in zijn artikel, “Anatomy of Racism”. Het beschrijft de Israëlische verslaggeving rond het overlijden van het Palestijnse kind: Muhammed al-Durra:


“First it was said that he was killed by Palestinian “gunmen.” Then, he was “caught in the crossfire.” The worst version was in the cynical depiction of the child Muhammad as a “trouble-maker” or a “mischievous’ child who brought it upon himself as though the proper response to a child living his childhood is deliberate death. The last accusation involved a question “What was he doing there?” The real question should have been “what was the Israeli army doing there” in the heart of Palestinian Gaza shooting at civilians including a child and his father who had been caught red-handed attempting to indulge in the “provocative” act of shopping together. Note the difference, however, when two Israeli under cover agents, belonging to the notorious Israeli death squads, were killed by Palestinian protestors. … ” (Ashrawi 2000: 3-4)


In Times werd het zo beschreven: “ Two Israeli reserve soldiers had wandered by mistake into the West Bank City of Ramallah and had been lynched by an ecstatic Palestinian mob". (Ti 6)


“Its version of events presented the Israeli agents as reservist who had mistakenly “strayed” into Ramallah and then where “lynched” by the mob. References to “slaughter” and “blood thirst” and “savagery” became the prevalent verbal currency. While no one would condone the killing of the soldiers, it is important however, to deal with the real facts and the context: Ramallah, as a city under total Israeli military siege, was closed off to all movement in or out the city. Only one entrance was open, entirely under the control of multiple Israeli checkpoints. Thus to stray into Ramallah would require deliberate and repeated attempts requiring tenacity, persistence, and even guile.


The two Israeli agents were clearly infiltrated and planted into the midst of a protest march in the heart of the city. The occasion was the funeral of a Palestinian man who had been abducted by Israeli settlers and tortured to death in a most grisly manner. … Most people in the demonstration knew the victim, and some had seen the body. The two undercover Israeli agents that had infiltrated the march were recognized as members of the “death squads” that had been responsible for assassinations and provocations.” (Ashrawi 2000: 3-4)


1.3.7.3. Ha’aretz versus Jeruzalem Post?

De Israëlische krantenberichten uit zowel Ha’aretz en de Jeruzalem Post hanteren dezelfde of vergelijkbare concepten om het geweld en de dichotomie tussen ‘us’ en ‘them’ te categoriseren. Verschillen zien we bijv. bij verwijzingen naar de oppervlakte van Israël: in tegenstelling tot Ha’aretz gebruikt de Jeruzalem Post bijbelse namen als Judea en Samaria (JP: 12; 16; 15; …) om over de gebieden onder Palestijnse Autoriteit te schrijven. Judea en Samaria zijn de bijbelse namen en wijzen erop dat de JP en haar lezerspubliek Israël nog als het joodse Eretz Yisrael ziet terwijl Ha’aretz ongeveer lijkt akkoord te gaan met de 1967 grens. Ik gebruik ‘lijkt’ omdat onder meer de status van de ‘settlements’ een definitief karakter hebben, en dat soevereiniteit voor het Palestijnse volk bijna nergens ter sprake komt, …


Toch moeten we opmerken dat het linkse Ha’aretz (met o.a. Amira Hass) vaak een meer gebalanceerde visie gaf op de feiten, maar dat ook in Ha’aretz auteurs zoals Hass verschijnen naast auteurs zoals Amos Harel die zich zeker niet fundamenteel onderscheiden van de gemiddelde JP-journalisten.


Er was geen fundamenteel verschil tussen beide kranten in het hanteren en handhaven van de categorieseringen van ‘us’ en ‘them’. Een blik op de titels uit de kranten zal dit belichten en deze titels kunnen een idee geven van het beeld van het conflict dat de Israëlische kranten schetsen:


“IDF kills 2 armed terrorists” (Ha 1); “Inquiry on Arab Israeli riots starts” (Ha 2); “Soldier killed by bomb at Har Dov.” (Ha 7); “The Palestinian Authority leaves fingerprints” (Ha 15); “One million Arabs could be wrong” (Ha 33); Israeli youth murdered in Ramallah” (Ha 29); “Two teens killed in a suicide bomb blast” (Ha 39); “IDF strikes back after PA bus bombing” (JP 11); “Palestinian sniper kills youth, 18.” (JP 19); “PA authorizes police to shoot at IDF” (JP 22); “Palestinians see gun-toting Arafat making a call to arms” (JP 32); “Four Israelis hurt in Attacks” (JP 44); “Palestinians have new bombs” (JP 47); “Fatah, Islamists call for demonstrations against peace talks” (JP 63); “Jeruzalem enjoys its first Friday without riots in three months” (JP 77); “Palestinian group claims killing of TV chief in Gaza” (JP 88); “Palestinian woman arrested for Israeli youth’s murder” (JP 90); “Youth lured to death near Ramallah” (JP 94); “Peace talks halted after two Israelis murdered” (JP 101); et cetera.


De titels uit de kranten schetsen een golf van geweld die enorme proporties lijkt aan te nemen, de Palestijnse gebieden zijn duister, gevaarlijk, … Het Israëlische discours, gebaseerd op de tegenstelling tussen ‘us’ en ‘them’ leeft nu verder dan in de Israëlische pers, ook de internationale gemeenschap hanteert de categoriseringen uit de Israëlische pers.


1.3.7.4. De internationale dimensie.

Israëlische regeringsleiders uit alle kampen, internationale machten, binnenlandse en de internationale media nemen deel aan dit discours. De onderscheiding van Rabin met de Nobelprijs is zelfs een viering van de concrete resultaten van het discours. Met de Oslo-akkoorden wordt het Israëlische discours in een officiële vorm gegoten en bejubeld door de gehele westerse wereld.


De internationalisering van het Israëlisch discours in de internationale pers is van cruciaal belang en wordt dus niet zomaar aan het lot overgelaten. Elk artikel kan beschouwd worden als een bedreiging voor de staatsveiligheid, dit is een voldoende verantwoording voor censuur:


“Since the formation of the state in 1948, Israel has sought the flow of information into the public arena by means of regulations inherited from the British Mandate Period… These endow the government and military authorities with broad powers to restrict or prohibit import, export or printing of material which is deemed to threaten security or public order” (Rigby 1991: 140).


Israël maakt tevens gebruik van een uitgebreide mediacampagne om het debat over het conflict te beïnvloeden. “… and launching a public relations campaign aimed at placing the blame for the breakdown of the Oslo process at the Palestinian doorstep.” (JP 11; zie ook JP 36; 60; … ) De controle over het discours is voor Israël van het grootste belang om machtig te blijven, vooral de media bij de bondgenoot is van cruciaal belang:


“Readers of the Israeli press, Rubinstein continues, are largely shielded from the unwelcome facts, though not entirely so. In the US, it is far more important for the population to be kept in ignorance, for obvious reasons: the economic and military programs rely crucially on US support, which is domestically unpopular would be far more so if its purposes were known.” (Chomsky 2000: 3)


Het Israëlisch discours wordt nu door de internationale en internationaal gerichte pers voortgezet:


“The effort to undercut Arafat has worked well. Last year the European Union outlined its in-principle readiness to recognize a Palestinian state. But two weeks ago, E.U. foreign ministers chose not to support Arafat’s threatened unilateral declaration of independence. “ (Ti 3).


In een ander artikel in Time lezen we onder andere :“… in restarting the peace talks ruptured by three months of Palestinian rioting that had left nearly 350 dead.” (Ti 1) Met het herstarten van “the Peace Talks” wordt de voortzetting van Oslo bedoeld, dus gepaard gaande met de Israëlische invulling van de vrede. In dit citaat lijken de Palestijnen geen vrede te willen en zijn daarom ‘begonnen’ met ‘rioting’. De ‘geweldloze’ demonstraties worden dus beschreven als ‘riots’ die aan 350 mensen het leven hebben gekost, hier wordt gesuggereerd alsof de Palestijnen 350 Israëliërs zouden omgebracht hebben. In werkelijkheid zijn de meeste van deze slachtoffers Palestijnen. Andere voorbeelden zijn:


“I was preoccupied with the question if the Palestinians really wanted peace as well as whether they where capable of maintaining control over the streets.” “ …the Arabs… where lynching …” (Ti 2); “The violence at the Mount stunned Israelis, whose troops faced widespread gunfire from Palestinian police and militia.”(Ti 5);


“… tegen de klippen van de Arabische vijandigheid op.” (Mo 1:); “Israëlische soldaten en kolonisten werden in hinderlagen beschoten en met bommen opgeblazen.” (Kn 1); “We zijn alleen maar bang van God.” (St 1)


NOTEN:


[1] Israel’s non-Jewish,i.e., Palestinian, citizens consitute almost 20 percent of the state, so that even the Jewish state is not “just” a Jewish one. (Said 2000 a: XII)
[2] Voor verdere uitdieping van het concept religie verwijs ik naar Balaghangadara: “The heathen in his blindness …”
[3] Voor een verdere uitdieping van deze problematiek verwijs ik naar het uitstekende werk van Stenhell Ze’ev 1999, The Founding Myths of Israel; Nationalism, Socialism and the Making of the Jewish State. P.318- 345
[4]
Het lijkt me noodzakelijk om erop te wijzen dat in realiteit de leiding van het IDF steeds in handen was van de eerste minister. Van deze ministers was op één na elk een generaal van het IDF.

Racisme & Beeldvorming deel 1 (Wordt vervolgd)












1.3. Een zoektocht naar ‘beelden’…

De "zoektocht naar ‘beelden’ …” zal gevoerd worden volgens de principes van “linguistic pragmatics”, hetgeen hier wordt begrepen als een algemeen functioneel perspectief op taal, dat rekening houdt met de complexiteit van die taal in zijn cognitief, sociaal en cultureel gebruik in mensenlevens:

“Linguistic pragmatics assumes that cognitive images and conceptual habits are reflected in the behaviour of language users, their forms of communication and their rhetorical habits. All forms of communication are accompanied by more or less hidden meaning systems which determine the interpretation of what is said.” (Blommaert & Verschueren 1998: 3)

Dit houdt in dat elke taaluiting berust op een geheel van impliciete achtergrondvooronderstellingen die verbonden zijn met wat expliciet gezegd wordt in de constructie van betekenis. Woorden en linguïstische structuren verwijzen steeds naar een bredere (historische) context en zij creëren samen een grotendeels impliciete mening die hier als een referentiekader voor interpretatie gebruikt zal worden. Bij de reconstructie van ideologieën is het dus zeer belangrijk om interpretatie te kunnen scheiden van speculatie.

Empirisch, ideologisch onderzoek is bijna noodzakelijk discours gericht, of het zou op zijn minst een belangrijke deel moeten wijden aan de analyse van het discours. “Linguistic Pragmatics” voorziet hiervoor verschillende werkinstrumenten. De consistente constructies die in dit onderzoek de meeste aandacht zullen krijgen zijn de volgende:

Woordpatronen en -strategieën: woorden en structuren zijn niet betekenisvol op zichzelf, de betekenis komt van de grammaticale en lexicale keuze in relatie met het onderwerp en de context. Zoals: ”de Palestijnse terrorist”.

“Presuppostion- and implication carrying constructions”: constructies die vooronderstellen dat wat volgt een gekend feit is voor de betrokken partijen. Zoals: “In the meantime, Hamas and Islamic Jihad are increasing their strength and operating freely, cooperating with each other and the PA security apparatus.” (JP 118)
Globale betekenisconstructies: de manier waarop (expliciete en impliciete) betekenissen worden gecombineerd in argumentatiepatronen. Coherentie en recursiviteit creëren betekenisnetwerken, waarin sociale patronen van betekenisgeving zijn ingebed.

We citeren nogmaals Blommaert & Verschueren:

“The totality of presuppositions and implied meanings constitutes the general world view which a language user assumes to be or handles as if shared with others in the same community. Methods of pragmatic analysis, when efforts are concentrated in areas such as the ones listed above, allow one systematically to uncover ideologies in terms of common frames of reference.” (Blommaert en Verschueren 1998: 34-5)
Analoog met Blommaert en Verschueren wijst Corbey (1989: 102) ons erop dat culturele betekening bepaald wordt door een ingewikkeld spel van metoniemische, metaforische en vaak door allerlei historische toevalligheden bepaalde associaties waarnaar we moeten op zoek naar gaan. De consistente ‘beelden’ in dit referentiekader tonen ons wat in die groep als normaal wordt ervaren, wat onproblematisch is, wat als ‘natuurlijk’ aanvoelt, …

Wat als normaal ervaren wordt, heeft een enorm strategisch potentieel, omdat er geen vragen worden bij gesteld; het wordt als het ware a-priori aanvaard.

Wat door een groep als normaal bevonden wordt, reflecteert de ideeën van die groep en is dus cruciaal in de studie van de ideologische wereld van betekenisgeving van die groep.

Door Barthes (2000 (1957)) weten we dat die normaliteit inherent ideologisch is. Het is die normaliteit die, volgens hem macht onzichtbaar maakt. De norm wordt verondersteld vrij te zijn van ideologie en zo lijken de machthebbers politiek-ideologisch vrij te zijn. Niets is minder waar: juist die afwezigheid laat zien dat de ideologie van de machthebbers juist als norm gehanteerd wordt.

De twee behandelde methodologische concepten, normaliteit en consistentie, leiden ons tot ons volgend methodologisch doel met name, de coherentie.

“ … While distinguishing between interpretation and speculation was no doubt the most elementary recommendation to keep in mind, establishing coherence is an important methodological goal – where ‘coherence’ is used both in the sense of conceptual connectedness and patterns of recurrence or of absence. This is not meant to suggest that the ideological world of meaning under investigation would itself have to be coherent in a strict sense.” ( Blommaert en Verschueren 1998: 35)

Om die coherentie te bereiken is het noodzakelijk om een representatieve hoeveelheid verschillende soorten data over een bepaalde tijdspanne te bestuderen. In punt 1.3.2. wordt dieper ingegaan op de historische situering van de gegevens, rekening houdend dat beelden nooit los gezien kunnen worden van de historische context. Het volgende deel situeert de gegevens in hun etnografische situatie.
1.3.1. De etnografische situatie van de gegevens.


Alle bronnen bestaan uit publiek toegankelijke vormen van discours, geproduceerd door: de massamedia, regeringen, politieke propaganda, politieke zwaargewichten en prominente wetenschappers. Een directe reden hiervoor is dat de Israëlische regering, samen met de Israëlische massamedia en prominente experts het denkkader, het lexicon, en de stijl bepalen die gebruikt worden om over het conflict te praten, te denken en te onderhandelen.

De oorlogsverslaggeving uit de Israëlische kranten[1] vormt het uitgangspunt van dit onderzoek. De concepten en argumentatielijnen die we aantreffen in deze specifieke Israëlische bronnen worden vergeleken met de internationale (Westerse) verslaggeving, interne regeringsmededelingen, interne politieke propaganda en PLO mededelingen.

De studie van de media is zeer belangrijk daar de media steeds een bepaald publiek voor ogen heeft. De berichtgeving zal dus proberen de behoeften van dit publiek te bevredigen. Dit publiek is dus tevens het object waarover de media rapporteert.
In deze verslaggeving zijn de Israëliërs, joden, ‘vrienden’ van Israël het object. Het zijn niet de Palestijnen an sich waarin de Israëliërs geïnteresseerd zijn, maar wat “zij”, de Palestijnen, “ons”, de Israëliërs aandoen. Wat Israël doet om zijn burgers te beschermen …
1.3.2. De historische situering van de gegevens.


De gegevens moeten steeds gezien worden in het licht van de geschiedenis van het Israëlisch – Palestijns conflict. Een geschiedenis van een bezetter en een bezet volk.
Het zoeken naar het ontstaan van hedendaagse realisaties in het discours is een cruciale vraag. Het opnemen van een woordpatroon zoals “Palestijnse terrorist” in het officiële politieke jargon van Israël is hier een duidelijk voorbeeld.

Het is tevens van cruciaal belang om de historische, politieke, mythische en ideologische bronnen te belichten die het hedendaags discours mede hebben bepaald.

Een eerste categorie van bronnen vinden we in het zionisme, wat een ultra – nationalisme is. In deze categorie kunnen we ook niet voorbij gaan aan de relatie tussen het jodendom en het zionisme.

Een tweede soort bronnen bestaat uit wetenschappelijke veiligheidsstrategieën. De veiligheid van Israël leidt ons meteen naar het rechtse spectrum en haar invloed op het denkkader omtrent het Israëlisch – Palestijns conflict. Ook de internationale dimensie mag niet over het hoofd gezien worden en dan in concreto de rol van de internationale gemeenschap.

Een laatste factor die gelinkt is aan alle voorgaande factoren, is de gruwelijke impact die de holocaust heeft op joden over de hele wereld.

Deel II zal deze bronnen vergelijken met de resultaten van het in deel 1.3 gevoerde onderzoek.
1.3.3. Aanvulling bij de gebruikte bronnen.


De basisbronnen van dit onderzoek zijn afkomstig uit een verzameling willekeurig gekozen artikels uit twee Israëlische kranten (Ha’aretz en de Jeruzalem Post) en één Arabische krant (Jordan Times). De Jeruzalem Post behoort tot het (extreem)rechtse kamp en Ha’aretz vertegenwoordigt het ‘linkse’ politieke spectrum in Israël: “… Israel’s most prestigious daily.” (Chomsky 2000: 3)

Deze gegevens worden ook tegenover internationale bronnen geplaatst, afkomstig uit de internationaal gerichte Belgische media (Knack, De Standaard, De Morgen, etc.), de internationale media (Times, Herald Tribune, etc.), wetenschappelijke documenten, verslagen van NGO’s, etc. Deze bronnen worden aangevuld met documenten van zowel Israëlische als Palestijnse topambtenaren, regeringsdocumenten, …
1.3.4. De constructie van groepsrelaties …


Het Israëlisch–Palestijns conflict handelt dus in eerste instantie over groepsrelaties tussen Israëliërs en Palestijnen. Joodse, ‘westers gezinde’, ‘democratische’, ‘zionistische’ Israëliërs en hun behoeften staan pal tegenover de behoeften van de ‘others’: de ‘Arabische’, ‘Islamitische’, zogezegd ‘antidemocratische’ Palestijnen.

Groepsrelaties zijn steeds afhankelijk van hun conceptuele constructie; op het meest elementaire niveau zijn groepsrelaties dus afhankelijk van de definities van de groepsidentiteiten. Het is hier dat een eerste groot probleem aan het licht komt. Zoals Dov Ronen (1979: 9; zie ook Blommaert en Verschueren 1998: 22-3) zegt:

“Until future research proves otherwise, we ought to take for granted only two basic human entities: individuals and all humanity. All entities between these two, save a mother and a newborn child, are arbitrary formations created by our perception of ourselves vis-à-vis others. … Various unifying factors, such as language, religion, and colour of skin, seem ‘natural’. I propose that none is. Language, culture, a real or assumed historical origin, and religion, form identities for an ‘us’ in our minds, and only so long as they exist in our minds as unifying factors do the entities of ‘us’ persist.”

Er bestaan dus geen objectieve wetenschappelijke criteria die gebruikt kunnen worden om ‘natuurlijke’ groepen te identificeren. De percepties en conceptualisering van groepsidentiteiten zijn steeds historisch en sociaal-cultureel gevormd. De groepsidentiteiten in het conflict worden bepaald door een conceptenweb van religie, afkomst, taal, cultuur en ras waarbij religie hier van cruciaal belang is.

Volgens Blommaert en Verschueren (2000: 25-34) kunnen we sociale en politieke problemen als gevolg van intergroepsrelaties dan ook niet begrijpen als we de ideologische ondergrond van de maatschappij die deze problemen voortbrengt niet kennen. Deze ideologische ondergrond wordt hier dan begrepen als een geheel van fundamentele, “common sense” en vaak normatieve, ideeën en attitudes die gerelateerd zijn aan sommige aspecten van de sociale ‘realiteit’. Deze problematiek wordt uitgewerkt in deel 2.

Terug naar groepsidentiteiten, zij “… do not only determine (our) opinions and discources, but also other forms of behaviour towards them.” (Blommaert 1998: 24) Deze groepsidentiteiten hebben steeds een menselijke oorsprong en kunnen gebruikt worden om mensen te mobiliseren tot het uitvoeren van, of het goed praten van bepaalde acties. Bijgevolg kunnen we macht en groepsidentiteiten niet los van elkaar bestuderen. Het zijn de bezitters van de macht die de vorm van de groepsrelaties mede bepalen, alsook de vorm van communicatie tussen ‘us’ and ‘them':

“The exclusion is articulated in on two axes: DIVIDING, that is establishing the categories which will be opposed in the conflict - us, with several different referents, vs. them, or, nearly always, him; and REJECTING, that is segregation, marginalizing, creating a negative image. The creation of an enemy, them or him, makes it possible to establish, as the opponent, an inclusive subject, we, which is defined simply by opposition. … The example of these two combined activities of dividing and rejecting that Foucault studied most is the opposition between reason and madness” (Rojo 1995: 50/52).
1.3.5. De categorisering van ‘de ander’…


De categorisering van ‘de ander’, de Palestijnen in de ‘oorlogs’-verslaggeving vormt het uitgangspunt van dit deel. De ‘ander’ wordt steeds geconstrueerd tegenover een ‘ons’ want het wezenskenmerk van de ‘ander’ is dat hij verschilt van ‘ons’, in dit geval de Israëliërs. Het (ideaal)beeld dat een groep heeft over zichzelf wordt hierbij als standaard gebruikt waarmee ‘de ander’ vergeleken wordt.

“Discourse brings about a process of categorization, ordering and normalizing, which generates knowledge about ourselves, and about the events we are living. In this, a vision of the war is created, transmitted and consolidated.” (Rojo 1995: 51)

We gaan dus op zoek naar categoriseringen en vooronderstellingen over de Palestijnen die systematisch gebruikt worden in deze ‘oorlogs’-verslaggeving.
Laten we beginnen met de volgende woorden van de toenmalige premier Barak (JP 2):

“Israel strives for peace but a peace that will be reached around the negotiating table rather than through (the imposition) of the will of one side on the other or through a kind of international (coercion).”

Israëliërs zijn dus voorvechters van ‘de’ ‘vrede’, in tegenstelling tot de ‘andere’, die met geweld het vredesproces onmogelijk zou maken. Barak wijst ons hierop verder in het artikel: “I think a negotiated agreement is more appropriate to settling international conflict at the entrance to the 21st century.” (JP 2)

De Israëliërs hebben dat ‘al lang’ begrepen in tegenstelling tot de Palestijnen, die nog steeds door Arafat aangezet worden tot de voortzetting van de Jihad (JP: 2). De Israëliërs waren volgens Barak zelfs bereid:

“… to contemplate far-reaching ideas in order to bring about peace. Unfortunately we do hear different signals from the Arab side. I can just say that this is not the way. And we really do expect the governments and the free world to make up their own judgement about whether a Jihad or negotiated agreement is the way to solve the conflict in this generation.” (Barak 2000: JP 2)

Israël doet dus zijn ‘uiterste’ best om deze vrede te bereiken, Israël is zelfs bereid om ‘far-reaching ideas’ ( JP: 2; 31) te bekijken … ‘Unfortunately’ lijkt de ‘Arabische’ zijde geen vrede te willen want ze willen die (ongedefinieerde) ‘verregaande ideeën’ niet eens bekijken. We moeten er hier ook op wijzen dat als Barak het heeft over de ‘Arabische’ zijde, hij een metoniem gebruikt waarmee hij de Palestijnen typeert als Arabieren. Hiermee ontkent hij de politieke doeleinden van de Palestijnen als een volk met rechten. Tevens linkt hij ook Arafat en de Intifada met de Jihad.

Door die link wordt de ‘andere’ dus een ‘(gewelddadige) Islamitische Arabier’ met religieuze doeleinden: de joden worden het slachtoffer. In het vervangen van het concept Intifada door ‘Jihad’ legt Barak een zeer duidelijke relatie tussen het ‘Palestijns geweld’ en de Islam: want de Intifada is eigenlijk een ‘Jihad’[2]. Zo wordt de Intifada voorgesteld als een strijd die vooreerst religieuze doeleinden voor ogen zou hebben in plaats van politieke, sociale, economische en nationalistische doeleinden.

Naast de systematisch gehanteerde categoriesering van de Palestijn als Arabier wordt doorheen de onderzochte artikels (Ha 10), ook een andere metoniemische constructie gehanteerd door Barak(2000: JP 10) en de Israëlische pers, ‘them’ wordt ‘him’:

“instead of choosing the path of peace agreements with Israel which would have led to the establishment of a Palestinian state, Palestinian Authority Chairman Yasser Arafat chose the path of violence that endangers regional stability and the interests of the international community.”

Barak wijst Arafat alle schuld toe voor het ‘geweld’, Arafat wordt hier een ‘beeld’ voor de gehele Palestijnse bevolking.

Ook Sharon en Peres hanteren deze techniek: “The cabinet announcement did not declare the Palestinian Authority an enemy, it called on the international community to exert pressure on Arafat to change his behaviour.” (Ha 41)

Ook Arafat lijkt dit ‘beeld’ te bevestigen: “… for Arafat, the Palestinian leader told Ross he is ready to end the violence and return to the negotiations. (JP 10)”

In deze twee gebruikte beelden verdwijnen de Palestijnen en hun doeleinden. Het eerste beeld vervangt het concrete politiek-nationale doel door een ‘veel groter, vager, cultureel doel’ dat Israël ‘bedreigt,’ namelijk de Islam. Het tweede beeld cijfert het Israëlisch – Palestijnse conflict weg als een probleem tussen de staat Israël en Arafat (JP 10; 28; 29;…) Deze metoniemen zorgen er onder meer voor dat de versplintering in het Palestijnse kamp niet wordt weergegeven. Alle Palestijnen worden Islamitische Arabieren naar het ‘typevoorbeeld’ van Arafat.

Hoe wordt nu gedacht, geschreven over Arafat? Vooreerst wordt Arafat door Israël niet gezien als de president van een staat, maar als het hoofd (chairman) van de Palestinian Authority. Die Palestinian Authority en hun leiders worden doorheen de artikels, hetzij terecht, hetzij onterecht, systematisch in relatie gebracht met ‘terrorisme’:

“The Government of Israel sees the PA as responsible for the murderous attack …” (JP 11) “… the release of terrorists and the involvement of Palestinian security forces in murderous attacks against Israelis …” (JP 54; zie ook JP 11; Ha 8; 15; 17; …)
De PA wordt verantwoordelijk gesteld voor de afwezigheid van interventie tegen ‘terroristische’ daden(JP 48; …) en voor de creatie van een “atmosphere of violence and terror created by the PA …” (JP 120).

Arafat wordt op zijn beurt in de verschillende artikels en regeringsdocumenten geassocieerd met onbetrouwbaarheid (JP 24; Ha 3; … ):

“Sharon said: “Arafat is a murderer and a liar.”” (Ha 34.1) ”The government’s public affairs coordinator, Naham Shai, released a “white book” yesterday, presenting Palestinian Authority Chairman Yasser Arafat as a systematic violator of agreements signed with Israel, and as someone who never abandoned terror as a means to reach his policy goals. … The document goes on to list a long series of violations committed by the Palestinian Authority, many of which are familiar from the Netanyahu era, among them: the direct use of violence, an ambivalent attitude toward terror and tolerance of the HAMAS; incitement toward hatred; failure to confiscate illegal weapons; maintenance of a larger police”(Ha 3.1)

Verder wordt hij systematisch getypeerd als een leider zonder controle (JP 24; 54;), als een leider die het geweld kan en moet controleren (JP 11; 19; 24), een gewapend leider “with a German-made machine-pistol”(JP 32;), een leider die tegen ‘vrede’ is (Ha10;), een leider die het toelaat dat er Israëliërs worden vermoord in de B en C gebieden. (Ha 17) een leider met een zwakke gezondheid die bijna seniel aan het worden is (Ha 20) et cetera. Vergelijkingen met Hitler sluipen soms in het discours: “Confidant of Ariel Sharon, Uri Dan, who referred to Arafat using “Arafat-jugend”” (Ha 44).

Ook de heldenstatus wordt gebruikt in het ondermijnen van de betrouwbaarheid van Arafat: “During one of the meetings between the late Ytzhak Rabin and Arafat, the Israeli prime minister responded angrily to the allegations of the Palestinian leader, telling him that he did not want to hear any more nonsense.” (Ha 20)

De onbetrouwbaarheid van Arafat, de PA en de PLO worden door Barak ondermeer als volgt gebruikt: “The PA systematically breaches the understandings and agreements it has signed and turns itself –with its own hands- into the address where Israel must go to exact the price.” (JP 11) Door deze Palestijnse ‘onbetrouwbaarheid’ verwerft Israël met andere woorden het recht om de situatie te beoordelen en daar naar te handelen.

Deze ‘onbetrouwbaarheid’ wordt steevast, zowel expliciet als impliciet gebruikt om de informatie over Palestijnse slachtoffers, hun presentatie van de feiten, de motivatie, et cetera in twijfel te trekken:

1. ”… But officials in the Prime – Ministry say that – in the light of past experience - they are taking these signals with a grain of salt.” … Arafat agreed to put an end to the violence, only to wake up the next day to renewed fighting.” (JP 24)

2. Het Palestijnse verhaal van de feiten wordt ook steevast tegenover de versie van het IDF geplaatst, waarbij de IDF-versie voor het Israëlische volk staat voor een ‘objectieve’ kijk op de feiten.

“The army said Palestinians near the Khan Yunis refugee camp started the shootout when they opened fire on Israeli forces. The IDF said it wanted to remove a barrier used by gunmen for cover, the Palestinians said they had put up sandbags to protect the camp from Israeli gunfire. Army bulldozers escorted by armoured personnel carriers cleared away huge sand embankments from which the Palestinians had been shooting.” (JP: 51; …)

In dit citaat wordt de Palestijnse versie zelfs niet overwogen: “… the Palestinians had been shooting.” Want de Palestijnse bronnen ‘spreken’ elkaar tegen:

“A Palestinian security source said troops tried to enter the refugee camp to destroy several houses in order to create a security zone and prevent the Palestinians from shooting at the settlements. The IDF spokesman noted that the area was under Israeli security control. … The Palestinian security said … other Palestinian sources …Yet another account says” (JP 51)

Ik moet er ook op wijzen dat de overtuigende kracht van nieuwsartikelen afhangt van hoe ze verstaan, voorgesteld, onthouden en in laatste instantie hoe ze geloofd en geïntegreerd worden. “Van Dijk points out that one means of increasing the appearance of truth in news is to resort to evidence from other reliable sources (authorities, respectable people, professionals.)” (Rojo 1994: 54; zie ook Van Dijk 1988: 84; 96-100 en 114-19)

Het lijkt me aangewezen om terug te komen op de categorisering van ‘de ander’ als inherent gewelddadig. In de oorlogsverslaggeving worden de Palestijnen steeds in verband gebracht met terrorisme.

1.3.5.1. De Palestijnse Terrorist …

De Palestijnen worden in beide kranten (Ha’aretz & Jeruzalem Post) systematisch geassocieerd met geweld. De Palestijnse leiders, het Palestijnse volk en hun godsdienst worden in deze verslaggeving steevast gerelateerd met terroristische daden (Ha 1; 6; 8; …, JP 4; 7; 12; 15; …).

In de artikels van de Jeruzalem Post worden de Palestijnen als volgt gecategoriseerd: Palestinian gunmen, Palestinian mob, Palestinian snipers, Palestinian perpetrators of violence, Palestinian bombthrowers, Palestinian terrorists, Palestinian terrorist squad, Palestinian stonethrowers, terrorist elements, et cetera.

Wat het linkse Ha’aretz ons voorschotelt verschilt niet veel van zijn rechtse concurrent: The Palestinian gang, the killers, Palestinian terrorists, Palestinian ambushes, Palestinian uprising, Palestinian terror attacks, et cetera.

De constante categorisering van de Palestijns als terrorist, die volgens Said (2000) zijn ingang kende in de jaren ’70 is anno 2001 nog steeds aanwezig in het discours. Naast het voordeel voor Israël van de uiterst negatieve connotatie van het concept ‘terrorist’ wordt dit begrip tevens gebruikt om de politieke motivering van de Palestijnen weg te cijferen.

Terreur is blind geweld en kan bijgevolg niet ondersteund worden door een politieke motivering. Israël heeft zo ook hier weer de depolitisering van de Palestijnse strijd op het oog. De Palestijnen worden aldus verantwoordelijk geacht voor het plegen van gratuit geweld. Op die manier verwerft Israël een ‘rechtvaardige’ manier om op te treden tegen het Palestijnse ‘geweld’.

De terreur, de zelfmoord acties, … worden volgens Israël veroorzaakt door irrationaliteit, woede en haat en dus niet om een politiek doel te bereiken. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat dit ‘beeld’ ook zeer pertinent aanwezig is in het gevoerde veiligheidsdiscours door professoren in de strategische studies.

In een verslag over een conferentie in Cairo stelt Dr. Qadri Said [3] de mogelijkheid voor om de maatregelen van Israël tegen de Palestijnen te verhogen en hen zelfs te verbannen uit de gebieden. Toch werd er besloten om de Palestijnen, specifiek hun leiders niet te verbannen want “Israel needs those leaders because it does not want to directly rule the Palestinian people.” Ha 10) Israël wil dus over de Palestijnen regeren zolang het niet meer direct is? De ‘Palestijnse’ zijde wordt vertegenwoordigd door Dr. Mahdi Abdu Hadi[4]:

“In Hadi’s opinion, physical separation of the State of Israel from the Palestinians will be unavoidable. He considers the only possible boundary is the June 4, 1967 border (with a few modifications). The Palestinians have never been enthusiastic about the concept of a physical separation; however, Hadi regards separation as essential because the culture that has developed west of the Jordan River is one of hatred and war, rather than one of peace.” (Ha 10)

Het eerste wat opvalt is natuurlijk de afwezigheid van het geven van oorzaken die deze cultuur van haat en oorlog hebben doen ontstaan. Het tweede dat opmerkelijk is, is hoe de auteur van dit artikel, Danny Rubinstein, de onderstreept gedrukte paragraaf verbindt aan de mening van de Palestijnse expert. Ten derde moeten we erop wijzen dat de zin: “The Palestinians have never been enthusiastic about the concept of a physical separation”, enkel kan begrepen worden in het kader van de mythe dat de Palestijnen onder de Israëlische bezetting beter af zouden zijn en dat elke Arabische buur jaloers is op hun verworven status onder de Israëlische bezetting.
1.3.5.2. Categorisering van het Palestijns ‘geweld’.


Het Palestijns ‘geweld’ is in de ogen van de Israëliërs in de eerste plaats ‘terroristisch’ geweld: met andere woorden het is een zinloos geweld dat gevoed wordt door haat, woede en religieuze doeleinden. Het geweld zou volgens dit discours ‘gevoed’ worden door irrationaliteit: gevoelens van haat en woede, religieuze motiveringen en de bevelen van een ‘terroristenorganisatie’.
1.3.5.2.1 Het dreigende monster?

In deze oorlogsverslaggeving lijkt het alsof het Palestijns ‘geweld’ enorme proporties aanneemt. Het geweld wordt beschreven als terroristisch, gruwelijk, wijdverspreid in tijd, plaats en aantal. De gruwelijkheid van de Palestijnse daden zien we duidelijk in de typering van de daden:

“ … murderous attacks” (JP 11); “Murderers are slaughtering children …” (JP15); … “The bombing by a PA leader … was a heinous act” (JP21); “ a barbaric terrorist attack” (JP 113)“They are murdering us and killing us, and the nation of Israel is sleeping.” (JP 113)

Dit geweld wordt op zo’n wijze beschreven dat elke Palestijn uiteindelijk gezien wordt als een vijandige moordenaar want het geweld is niet alleen wijdverspreid, het krijgt tevens een durend karakter en lijkt geleidelijk aan de gehele Palestijnse bevolking in de ban te hebben. Dit wijdverspreid, ‘eeuwig’ durend, gruwelijk, Palestijns geweld is terroristisch en zinloos:

“There was widespread violence …”(JP 5); “A wave of violence” (Ha 43); “Continuous aggression” (JP 22); “… the continuing terror attacks” (JP 15); “On a day of violence in Gaza …”(Ha 17); “The Palestinians have for the most part abandoned the mass demonstrations for deadly shooting and road-side bombings against both military and Israeli traffic.”(JP 48); “They’ve killed my mother” (JP15); “a Palestinian terrorist act perpetrated against a clearly civilian target.”(Ha 6);


De illusie dat dit geweld enorme proporties aanneemt en dat de Palestijnen dus werkelijk een dreiging vormen voor de staat Israël wordt versterkt door het aantal artikels dat er verschijnen met ‘verslagen’ van de ‘feiten’.

Verschillende experten belichten hun visie op de ‘feiten’, die tevens door de journalisten worden aangereikt in een ander artikel. De artikels rakelen steeds gebeurtenissen op van de dagen voordien. Beide technieken versterken voor de lezer het beeld dat de ‘hoeveelheid’ Palestijns geweld gigantisch is en dat het steeds erger wordt:

“A crazy escalation”(JP 22); “a degree of intended escalation in the territories on the part of the PA.”(Ha 15); “The Palestinians’ aim seems to be improving with Israelis being injured and killed everyday.”(Ha 15)

Een belangrijke oorzaak
[5] van het conflict lijkt door Israël en het internationale discours gelegd te worden in de ‘inherent gewelddadige’ Islamcultuur. De politieke dimensie wordt vervangen door een religieusculturele dimensie: de intifada wordt een Jihad.


1.3.5.2.2. De Palestijnse Jihad?

Dat de Palestijnen in de eerste plaats Arabieren zijn, lijkt in Israël de status van ‘common sense’ te hebben (Ha 27; 30; JP 112; …). De Arabieren worden steeds getypeerd met ‘hun’ religie en de associatie met het gewelddadige, fundamentalistische beeld dat het concept Islam met zich mee torst. De Israëlische kranten vormen geen spreekwoordelijke uitzondering:


“I want to say that these people who are calling for restraint are the same ones who gave the Palestinians guns, which helped the Arabs kill my mother.” (JP 15) “Death to the Arabs” (JP 112; zie ook Ha 2; 10; JP 115…)

De spiritueel leider van Shas, Rabbi Ovadia Yosef bestempelt de Arabieren als ‘de vijand’:

“… Barak is a hater of Israel and a hater of Judaism, who is selling out everything to the Arabs just to keep his seat. …the Arabs to rise up and eat us alive … critizing Barak for bringing us venomous snakes (the Palestinians) and strengthening their hand.” (JP 103)

De associatie van de Palestijnen met een giftige slang, teken van alle kwaad (Eva en de slang) doet ons meteen denken aan het koloniale discours waarbij het ‘anders’-zijn van de ‘andere’ gerepresenteerd wordt door een dier, hier een giftige slang die alle joden wil ombrengen. Het zijn dus de Arabieren die Israël willen ‘vernietigen’, de Arabische landen zullen de Palestijnse zaak steunen en deze stopt volgens Israël niet met de 1948 grenzen.

In zijn analyse van het conflict ziet Steinberg deze stelling bewezen door:

“The evidence (that) comes from the hate-filled textbooks and official media that are staple of Palestinian and Arab society, including in Egypt and Jordan, despite the peace treaties.” (JP 80)

Stellingen als deze lijken ook te suggereren dat dit bij de Israëlische tekstboeken niet het geval zou zijn. Het beeld van het ‘Arabische complot’ wordt versterkt door berichten zoals: “Arafat is going to Saudi Arabia tomorrow to raise support for the intifada …”(JP 93; …) Ook de relatie die gelegd wordt tussen de PA, Islamic Jihad, HAMAS en Hizbollah lijkt dit te bevestigen. (Ha 6; JP 109; 110; …)

Israël‘s ‘voortbestaan’ hangt dus, op basis van deze vooronderstelling, af van de strijd tegen de ‘Islamitische Arabieren’. De gevoerde veiligheidspolitiek in Israël is erop gericht de Israëlische burgers te beschermen tegen de ‘Arabische vijanden’: “Israel is in conflict with all the Arab states.” (Ha 9) Het is in dit kader dat we de typering van de intifada als Jihad (JP 2; …) moeten plaatsen.

De Palestijnse intifada is volgens deze redenering dan ook een religieuze strijd: de Jihad. De Jihad heeft in het Westen een zeer negatief fundamentalistisch, gewelddadig en terroristisch imago. Jihad wordt in het Westen traditioneel vertaald door “heilige oorlog”, maar de betekenis ervan doelt algemeen op het “zich beijveren op de weg van God” (Jihad fi sabîl Allâh) (De Ley 2000 61).

De intifada ‘is’, volgens het Israëlische discours een Jihad want ‘alle’ Palestijnen ‘zijn’ Moslims. De Palestijnse nationale strijd wordt hierdoor gelinkt met (of vervangen door) een Islamitische en dus religieuze ‘strijd’. Door het gebruik van het concept ‘Jihad’ om de intifada te categoriseren heeft men de depolitisering van het geweld op het oog.

Ook de typering van deze tweede intifada als de Al Aqsa Intifada (Ha 23; 30; …) heeft tot doel het nationaal-politieke karakter van de strijd om te buigen naar een (hier eenmalige) religieuze oorzaak.

Het is hier misschien noodzakelijk om op te merken dat het bestempelen van de Palestijnse strijd, als een in eerste instantie religieuze strijd, samenvalt met de ‘creatie’ van een nieuwe gemeenschappelijke vijand in het Westen, namelijk de Islam. Het wetenschappelijk discours hieromtrent kende met Samuel Huntington’s bekende artikel over de “clash of civilizations” zijn voornaamste ‘expert’.

In dit artikel stelt hij dat sommige culturen incompatibel zouden zijn met het Westen, waarbij de Islam-cultuur een voortrekkersrol kreeg toebedeeld. Anno 2000 wordt de Islam in de media steevast gerelateerd met terreur en fundamentalisme, en bij de Israëlische media en regering is dit niet anders. De geassocieerde ‘correlatie’ tussen Islam en terreur wordt dus geprojecteerd op de Palestijnse bevolking en de Palestijnse strijd.

In het artikel “Once the intifada ends” (Ha 10) stellen de aanwezige experts dat het Israëlisch-Palestijns conflict opnieuw in zijn Arabisch-Israëlische context moet geplaatst worden:

“They all agreed that it would be in the best interests of both the Arabs as a whole and the Palestinians in particular to prevent a war. In other words, despite the angry passions sweeping through the Arab world, especially Palestinian society …” (Ha 10; zie ook JP 119; …)

Met het aan de macht komen van Sharon en de Likudpartij op 6 februari 2001 zien we dat steeds vaker een associatie gemaakt wordt tussen Palestijnen en Islam fundamentalisme:

“Sharon is arguing that it is Arafat’s Palestinian terror, Islamic extremism, and Iran and Iraq that are disrupting the region.” (JP 119; zie ook JP 120; …)
De aanwezigheid van Israël en zijn bezetting van de Palestijnen creëert geen problemen?
1.3.5.3. De afwezigheid van de Palestijnse burger.



De constante aanwezigheid van de Palestijnse ‘terroristen’ en hun ‘geweld’ in de Israëlische media staat haaks tegenover de afwezigheid van de Palestijnse bevolking en hun menselijke behoeften in de verslaggeving. De veiligheid van de Palestijnse burgers wordt zo irrelevant tegenover de veiligheid van Israël. De Palestijnse slachtoffers worden zelden tot nooit vermeld met hun naam of met een beroep, leeftijd, … ( Ha 17; ) Zij worden gekenmerkt door hun aantal en de reden waarom ze dood zijn..

“Palestinian victims of Israeli live fire are daily given as “X” numbers killed and “Y” numbers wounded. Their names, identities, dashed hopes, and shattered dreams are nowhere mentioned. Absent too are the grief and anguish of their mothers, fathers, sisters, brothers, and other loved ones who will have to live with that tragic loss.” (Hanan Ashrawi 2000: 3)

De afwezigheid van de Palestijnse burger uit het discours en de focus van het discours op het ‘inherent gewelddadige karakter van de Palestijnse Moslim terrorist’ hebben de dehumanisering van de Palestijn op het oog. Het schokkende beeld van de moord op het kind Muhammad al-Durra zorgde voor de doorbreking van deze anonimiteit. “Even then, the Israeli propaganda machine tried to distort the truth even in the face of irrefutable evidence” (Hanan Ashrawi 2000:3).
NOTEN:

[1] Deze artikels zijn afkomstig uit het linkse Ha’aretz en de rechtse krant, de Jeruzalem Post, en werden gepubliceerd tussen 1 oktober 2000 en april 2001.
[2] Volgens Winkler Prins: “Heilige Oorlog”. Zie ook De Ley H. 2000: 61.
[3] Dr. Qadri Said is een militaire raadgever in de staf van het Al Ahram Center for Political and Strategic Studies.
[4] Dr. Mahdi Abdu hadi staat aan het hoofd van een “ East Jerusalem research institute, the Palestinian Academic Society for the Study of International Affairs (PASSIA).
[5] Zie ook Said: 2000a,b,c; Shipler; Ahsrawi.